[Excursies en Omzwervingen – PGZ:1 ]
Wim Vandenbussche
Oorspronkelijk verschenen in het tijdschrift Mba-Kajere (1996)
(0/1) Alles is kijken en bekeken worden. Geen handeling mag nog aan het oog ontsnappen; elke gebeurtenis moet gezien, elke gedachte geëtaleerd worden. Alles is een visueel publieks-spektakel geworden; wat we niet gezien hebben of wat we niet getoond hebben, bestaat gewoonweg niet. En terwijl we genieten van dat spel van voyeurisme en exhibitionisme, heeft onze blik een transformatie ondergaan. We willen wel kijken en bekeken worden, maar tegelijkertijd weigeren we deel te nemen aan wat zich rond ons afspeelt. Zonder veilige afstand is er van voyeurisme of exhibitionisme geen sprake en die distantie proberen we met alle mogelijke middelen te verwezenlijken. De inrichting van onze omgeving en de technologie zijn daarbij de eerste hulpmiddelen. Door tussen onszelf en de gebeurtenis de technologie te plaatsen en door onze omgeving zo overzichtelijk mogelijk in te richten, willen we in de eerste plaats transparantie en beheersbaarheid creëren. Onze blik heeft zich getransformeerd in een panoptische blik.
(0/2) De stedelijke omgeving is een ruimte die wil beantwoorden aan de vereisten van de panoptische blik. Het samenspel van ruimtelijke ordening en visuele technologieën heeft ervoor gezorgd dat de stad reeds lang niet meer die plek is waar de lucht vrij en onafhankelijk maakt. Vroeger durfde men nog de lof zingen van een stad die voor het individu de gelegenheid bood om te ontsnappen aan de verstikkende sociale controle, om zelf van je leven iets te maken. Voor de samenleving was het een vruchtbare voedingsbodem voor maatschappelijke vernieuwingen. Maar dat is reeds lange tijd in het tegendeel omgeslagen. Terwijl chaos een essentieel element van elke stadscultuur en dé bron voor confrontatie, creatie en vernieuwing is, is het precies die chaos die in de hedendaagse stad als hinderlijk wordt aanzien. Met chirurgische precisie is de non-orde uit het stedelijk lichaam weggesneden. In onze drang naar veiligheid en vooral dan door deze gelijk te schakelen met beheersbaarheid en permanente zichtbaarheid, hebben we alles wat het (stedelijk) leven boeiend en fascinerend kan maken, overboord gegooid en vervangen door allerlei prothesen. Zo is, om maar één voorbeeld te noemen, het levend openbaar domein bijna volledig van de straat geveegd en in de plaats is enkel het stedelijk festival gekomen. Alledaagsheid en spontaniteit worden uitgebannen en vervangen door een in tijd en ruimte beperkt en streng gedirigeerd, gereglementeerd en gecontroleerd ‘food and fun’-denken.
(0/3) Door het samenspel van panoptische praktijken is de stad verworden tot een ruimte waar de individuen en de blikken georchestreerd en het handelen gedirigeerd en gecontroleerd worden. In het publieke én in het private domein worden de lichamen ruimtelijk ingedeeld en transparant gemaakt. De stedelijke ruimte is binnen en buiten een permanent gecontroleerde zone.
(1/1) Het moderne kijken vindt zijn oorsprong aan het einde van de 18de eeuw. Een paar jaar geleden werd in Bonn onder de titel “Seh-sucht; das Panorama als Massenunter-haltung des 19. Jahrhunderts” een indrukwekkende tentoonstelling over het negentiende eeuwse panorama georganiseerd. We kennen dit fenomeen vandaag enkel nog als de toeristische wegwijzer naar een min of meer adembenemend uitzicht dat we vanaf een hoogte krijgen, maar in de vorige eeuw was het als cultuurfenomeen enorm populair. Het werd in 1787 uitgedacht door de Ierse schilder Robert Barker en bestaat uit een gigantisch schilderij dat door een complete weergave van 360* een stadsgezicht, landschap of historisch tafereel op doek vastlegt. Het wordt cirkelvormig geëxposeerd in een rotonde en bestrijkt het volledig oppervlak van vloer tot plafond. De bovenrand van het schilderij verdwijnt in de luifel of koepel van de rotonde en de onderrand moet onmerkbaar overvloeien in het zogenaamde ‘faux terrain’ dat een werkelijke driedimensionele voorgrond biedt. In het midden van de rotonde bevindt zich het centraal platform van waaruit de toeschouwer het geheel kan overzien.
(1/2) Het panorama wil een illusie van echtheid opwekken en de toeschouwer in dat kunstmatig gebeuren onderdom-pelen. In zijn Jacht op effect moeten we het meer naar waarde schatten als een technisch bravourestukje dan als een artistiek meesterwerk. Het panorama weet de schilderkundige technieken van perspectief, lichtbron enzoverder te integreren in een totaalbeeld dat minder tot lering dan wel tot vermaak wil strekken. Onder het didactisch uiterlijk van de realistische weergave schuilt een spektakel dal de toeschouwer uit de werkelijkheid weghaalt, om hem of haar in een spectaculair afkooksel ervan onder te dompelen. Het plaatst de bezoeker tegelijk boven en middenin een kunstmatige totaalblik en weet op die manier politiek, techniek en amusement te versmelten in een abstract standpunt, namelijk dat van de algemeenheid. Het panorama is in essentie een kijkmachine, die een nieuwe vorm van waarnemen creëert en structureert. Door het aanbieden van een onbegrensd totaalbeeld is het als voorloper van heel wat hedendaagse (kijk) ervaringen het eerste optische massamedium. Het panorama is virtuele realiteit avant-la-lettre.
(1/3) Vier jaar na Barkers uitvinding formuleerde Jeremy Bentham zijn principe van het panopticon. Het was gebaseerd op een idee van zijn broer Samuel Bentham, het ‘Inspection House’ dat ervan uitging dat een grotere groep mensen gecontroleerd kon worden door slechts enkele personen zolang die groep in een cirkel rond de controleur zou staan én dat die idee bij uitbreiding toepasbaar was op verschillende soorten van gebouwen. Michel Foucault omschrijft het panopticon als volgt “Het principe is bekend: een ringvormig gebouw; in het midden een toren met grote ramen die uitkijken op de binnenzijde van de ring;
het gebouw is verdeeld in cellen die de volle breedte van het gebouw beslaan; iedere cel beschikt over twee ramen, één dat naar binnen is gericht en correspondeert met een raam in de toren; en een buitenraam waardoor de cel tot in alle hoeken wordt verlicht.” Dit revolutionair concept werd in eerste instantie toegepast bij de bouw van nieuwe gevangenissen, maar vanaf het begin zag Bentham de onbeperkte mogelijkheden ervan in. Hij noemde het “an idea of a new principle of construction applicable to any sort of establishment in which persons of any description are to be kept under surveillance.” Het feit dat elke gevangene wordt bekeken zonder dat hij zelf iemand kan bekijken en dat hij een object van informatie en geen subject voor communicatie geworden is, biedt met een minimum aan middelen een oplossing voor tal van problemen. Het vergemakkelijkt het beheersen van vele individuen door slechts een handvol mensen -of zelfs door niemand, aangezien je nooit de zekerheid kan hebben dat je ook effectief bekeken wordt. Deze ingenieuze manier van spioneren is daarmee een prototype voor elk modern kantoor, fabriek, gesticht, school en opsluitingsinstelling en voor elk ander gebouw waar er een samenzwering bestaat tussen architectuur en optica die in een ruimte resulteert waar gedragsaanpassing de norm wordt door onophoudelijk toezicht.
(2/1) Het panopticon werd in oorsprong uitgewerkt als een architecturale ruimte, maar gaat uiteindelijk veel verder. Het panopticon en het panorama zijn twee materialisaties van de idee van totale zichtbaarheid. Blijkbaar was de tijd rijp voor de gedachte dat alles doorzichtig en beheersbaar moet zijn. Vanuit een gelijklopende gedachte ontstonden in ongeveer dezelfde periode ook het museum, de encyclopedie, de moderne stedebouw, de grote filosofische systemen à la Hegel (die de hele wereldgeschiedenis ‘op haar begrip’ wilde brengen), de synthetische wetenschap waar Comte van droomde, de grote romancycli van Balzac tot Zola, etc. Men kan hierbij spreken van een nieuw kijkraster, van de ‘panoramische blik’ (Lieven De Cauter) die tegelijkertijd een ‘panoptische blik’ is. Er is een zeer sterke vervlochtenheid van beide kijk-dispositieven. Zo zijn bepaalde werken die op de ‘Seh-Sucht’ tentoonstelling als panorama’s geëxposeerd werden in feite meer panoptisch dan panoramisch. Lieven de Cauter geeft onder meer het voorbeeld van het schilderij van de zoutfabriek in het Franse Chaux waar het fabriekscomplex en de behuizing concentrisch zijn opgebouwd met in het midden de woning van de fabrieksbaas. Panoramische zichtbaarheid en panoptische controle sluiten elkaar in. Beide drijven op de gedachte van beheersbaarheid door het aanbieden van een totaalbeeld. (De vervlochtenheid gaat overigens nog een stuk verder en geldt bij uitbreiding ook voor disciplinering en spektakel, voor Foucaults disciplinaire maatschappij en Debords spektakelmaatschappij.)
(2/2) Het revolutionair karakter van het panopticon ligt niet in de macht van het centrale individu (de cipier, het schoolhoofd of de fabrieksdirecteur), maar in de macht die uitgeoefend wordt door de ruimtelijke indeling van de lichamen en door de snijdende blikken. Door het ruimtelijk indelen van lichamen verandert een ongeordende, nutteloze en gevaarlijke massa in een overzichtelijke veelheid. De cirkelvorm en het panorama zijn daar een voorbeeld van, maar het kan evengoed om een rechte lijn of een geometrisch patroon of een symmetrie gaan. Dit soort figuren dirigeert de blik automatisch in de richting van alles wat van de norm afwijkt en vormt daarmee de ideale voedingsbodem voor controle en disciplinering.
(2/3) Dankzij de gebroeders Bentham is macht eerst binnenmacht geworden, verweven met de architectuur van zowel bewakingsinstellingen als met die van de modernistische woonkazernes zoals ze door diverse modernistische architecten en stedebouwers ontworpen werden. Maar vervolgens heeft het panopticon interieur en exterieur samengevoegd tot één gecontroleerde ruimte. Zoals, bijvoorbeeld, via het televisiescherm.
(2/4) Marc Holthof noemt de televisie een perverse variant op het panopticon, van de macht die uitgeoefend wordt door de snijdende blik. Televisie is het interieur dat het exterieur heeft opgeslokt, een onmiddellijke switch tussen binnen en buiten. Alles wordt over de drempel gedragen, we hoeven ons niet meer te verplaatsen, er is geen beweging meer nodig. De informatie die we krijgen, beslaat een buitenwereld waar we niet meer komen maar die we kennen als onze broekzak. Via het beeldscherm maken we deel uit van een collectieve mythe, namelijk die van het allemaal gezellig bij elkaar thuis in de wereld zijn. En die mythe is realiteit want de plaatsen waar we komen zijn toch overal dezelfde: hotelkamers, stranden, shopping centers, auto’s, cultuurtempels, kantoren. Allemaal beantwoorden ze aan de universele norm die we kennen van het beeldscherm. Reality-tv is een pleonasme. Wat zich op het scherm afspeelt, is realiteit én bovendien overzichtelijk, beheersbaar en indien nodig makkelijk op afstand te houden. Televisie is een panoptische praktijk.
(2/5) Het panopticon houdt zich niet aan de binnenkant van de gebouwen. Als we het panopticon enkel zien als een architecturale verwezenlijking en als een materialisatie van de beheersbaarheid in baksteen en beton, dan speelt het exterieur inderdaad geen rol. De buitengevel van een gevangenis is enkel belangrijk voor de plaatsen waar ze het licht moet doorlaten. Maar het panopticon is meer dan louter baksteen. Het is een diagram van machtsmechanismen gereduceerd tot hun ideale vorm. Het panopticon is een vorm van politieke technologie die van elk specifiek gebruik mag en moet gescheiden worden. Als volgende stap in de panoptische logica, heeft het de binnenruimtes van de architectuur verlaten en is het de maatschappij ingetrokken. Foucault noemt dit het uitzwermen van disciplinaire mechanismen. “Zij zulten uitbreken uit de gesloten forten waar zij functioneerden en in de “vrije’ staat circuleren.” Zo komen ze terecht in de maatschappelijke inrichting, in een maatschappelijk discours dat ook steeds panoptischer van toonzetting geworden is. Het is de panoptische moraal die onder meer het denken rond de hedendaagse stad doordrongen heeft.
(3/1) “Seeing Manhattan trom the 40th floor of the World Trade Center. Beneath the haze stirred up by the winds, the urban island, a sea in the middle of the sea, lifts up the skyscrapers over Wall Street, sinks down at Greenwich, then rises again to the crests of Midtown, quietly passes over Central Park and finally undulates off into the distance beyond Harlem. A wave of verticals. lts agitation is momentarily arrested by vision. The gigantic mass is immobilized before the eyes. It is transformed into a texturology in which extremes coincide. (…) A city composed of paroxysmal places in monumental reliëfs. The spectator can read in it a universe that is constantly exploding.” (Michel de Certeau, in “Walking in the City”)
(3/2) “To what erotics of knowledge does the ecstacy of reading such a cosmos belong? Having taken a voluptuous pleasure in it, I wonder what is the source of this pleasure of ‘seeing the whole’, of looking down on, totalizing the most immoderate of human texts.” (id.) Met andere woorden: waarom beklimt iemand de Eiffeltoren, los van het feit dat het in iedere toeristische gids als een must-see omschreven staat? Wat heb je dan van de stad gezien? Of preciezer nog: welke stad heb je dan gezien?
(3/3) De New Yorkse ervaring die de Certeau in zijn tekst beschrijft is sterk vergelijkbaar met wat de verbaasde en overweldigde toeschouwer van een negentiende eeuws panorama beleefd moet hebben. De manier waarop hij New York beschrijft is panoramisch en het wellustig genieten is exact het effect dat de 19de eeuwse panorama-schilders in de rotondes wilden bereiken. Maar uit de vragen die hij zich vervolgens stelt, blijkt zijn ervaring meer dan alleen maar panoramisch te zijn. Nadat het effect en de kick zijn weggeebd. bekruipt hem het gevoel dat zijn blik vanuit het Worid Trade Center met evenveel reden panoptisch genoemd kan worden. Naast het voyeuristisch plezier dat elke kijker aantrekt, ziet hij de stad plots ook als een leesbare stad, als een tekst die zich voor zijn ogen uitspreidt. De panoramische blik laat hem toe de stad te lezen door er als een God op neer te kijken.
(3/4) Reeds in de Middeleeuwen en de Renaissance waren schilders in de weer om de stad weer te geven in een beeld dat de toeschouwer de indruk gaf dat hij de stad kon overzien en zelfs kon begrijpen. Op die manier creëerden ze een hemels gezichtspunt dat de kijkers voor een moment tot ^. Qf ‘ maakte. Een van de mooiste voorbeelden hiervan vinden we bij de Toscaanse stad zoals die in de 14de eeuw door de schilder Lorenzetti afgebeeld werd. Het schilderij toont de stad in vogelperspectief vanaf een heuvel. Het is geen landschap, van de lucht is niets te zien, centraal staat de volledige stad waarbij alles tot in de details in elkaar gepast wordt. En toch is het geen realistische weergave, maar veel meer een reliëfkaart die de stad tegelijkertijd verheerlijkt zoals hij is en er een utopisch beeld van schetst. Later (we zijn terug aan het eind van de achttiende eeuw) kwam ook de ballonvaart met een gelijkaardige ervaring. De ballonvaarder kon zich reeds letterlijk losmaken van de grond en als een kartograaf op zijn stad neerkijken.
(3/5) De middeleeuwse schilder, de ballonvaarder en de architect van het World Trade Center hebben met elkaar dezelfde obsessie gemeen. Namelijk dat ze de complexiteit en de ondoorschijnendheid van de stad kunnen omzetten in leesbaarheid en zichtbaarheid. In die paar regels van de Certeau wordt de verwevenheid van de panoramische en de panoptische blik op de stad duidelijk en ze wordt dat nog meer als hij het verderop in zijn tekst over twee totaal verschillende stedelijke kijk-dispositieven heeft. Het eerste is de blik van de wandelaar, die hij typeert als een dagelijks gebruiker die bijna blindelings straten en steegjes induikt. Het tweede is die van de toeschouwer -bijvoorbeeld vanuit het raam van het World Trade Center. De wandelaar omschrijft hij als een dagelijks gebruiker die gebruik weet te maken van een4
wirwar van straten, steegjes en doorsteken die voor niet-ingewijden aan het oog onttrokken zijn. Het hyper-individuele traject dat op die manier afgelegd wordt, is voor een buitenstaander onbegrijpelijk en voor de stadsplanner zelfs onbestaand. De wandelaar leeft de ervaring down below, een ervaring die een toeschouwer nooit kan meemaken.
(3/6) Een toeschouwer wil een stad vanuit de hoogte bekijken en gaat uiteindelijk op zoek naar de helderheid die ook in een stadsplan of een stratenatlas vervat zit. De toeschouwer en de cartograaf hanteren dezelfde blik, die automatisch samenvalt met het oog en de bedoelingen van de moderne stadsplanner, de urbanist die de stad zijn ruimtelijke orde wil opleggen. Het is een blik die we als panoramisch, panoptisch of (waarom niet) pornografisch kunnen omschrijven. Ontdaan van haar sexuele connotaties, ligt de essentie van de pornografie in het afstandelijk bekijken en in de macht van de kijker om het gebeuren zelf te dirigeren. De stadsplanner ontdoet de stad van haar erotische lading, verwijdert de emotionele betrokkenheid en wil elke verrassing vermijden. In de plaats daarvan brengt hij overzichtelijkheid, transparantie, beheersbaarheid. Op die manier creëert hij de stad als een pornografische ruimte.
(3/7) De stad van het panorama en van de ruimtelijke pornograaf is een visuele schijnvertoning, een optische illusie die in het panopticon realiteit wordt. De moderne stad is de stad waar het concept de beheersbaarheid moet garanderen. Uiteraard kan een concept nooit volledig samenvallen met de stedelijke realiteit, maar het kan wel een poging ondernemen om deze in haar keurslijf te dwingen en tot een panoptische ruimte te transformeren. Het stedelijk panopticon is vandaag een combinatie van praktijken, die variëren van vormen van ruimtelijke ordening en stedebouw, over de verschillende instituties die rond het kerngezin cirkelen, tot het geheel van politie- en bewakingsdiensten en visuele technologieën. Dit zijn de beheersingstechnieken die aan de binnenruimtes ontsnapt zijn en uitzwermen in de stad. Daar zien ze zich voor een nieuwe uitdaging geplaatst. In een afgebakende ruimte zijn beheersbaarheid en controle relatief makkelijk te realiseren, maar hoe pak je dit aan in de complexe, onoverzichtelijke non-orde van de stad? Ruimtelijke herordening als de architectuur van de openbare ruimte is een eerste antwoord.
Als delen van een stad heraangelegd worden of als een compleet nieuwe stad à la Brasilia uit de grond gestampt wordt, gebeurt dit nooit in een onoverzichtelijke en functieloos lijkende wirwar van kronkelende straten en stegen. Wat verschijnt zijn geometrische figuren, rechte lijnen en zo goed als lege pleinen: spatiale verwezenlijkingen die als voornaamste effect hebben dat ze rechtstreeks verwijzen naar overzichtelijkheid en zichtbaarheid. Kijken en vooral bekeken worden is er tot ruimtelijke norm verheven. Overigens is het typerend dat in uiteenlopende realiteiten als de utopische literatuur en de moderne organisatiekunde geometrische vormen een belangrijke plaats innemen.
(3/8) In de moderne stad is de ruimtelijke norm horizontaal en niet verticaal, zoals dat vóór de achttiende eeuw wel het geval was. De moderne stedebouw spreidt en scheidt de verschillende functies van een stad. De modernistische hokjesgeest heeft er voor gezorgd dat elke wijk en buurt een eigen sociale en functionele structuur en eigenheid meekrijgt. De vlag van de heterogeniteit, waaronder elke stad in woorden vaart, dekt in realiteit een haast volkomen uniformiteit toe. Zelfs de stad die ons het meest cosmopolitisch in de oren klinkt, New York, ontsnapt niet aan deze geografische apartheid. Aan de plaatsen die Michel de Certeau van onder de nevels ziet opdoemen – van het financiële hart in Wall Streel over de groene oase van Central Park tot de raciale vergeetputten van Harlem – kleeft telkens een andere realiteit. Het stratenplan van de moderne stad is een instrument om sociale diversiteit in te dijken en effent daarmee ook de weg ^.D^oA^fc j ^ ^ redelijk panopticon. Ruimtelijke indeling van individuen vergemakkelijkt de toezichthoudende blik.
(3/9) Ruimtelijke ordening is op zich ontoereikend om de beheersbaarheid van een stad te garanderen en daarom hebben de laatste jaren zowel private bewakingsfirma’s als nieuwe technologieën hun intrede gedaan. Als uiterst efficiënte panoptische techniek – zien zonder zelf gezien te worden – en door de lage kostprijs, zijn het momenteel vooral de camerabewaking en het gesloten cameracircuit die een essentiële bestanddeel vormen voor de ruimtelijke ordening in de gevallen waarin deze zelf machteloos staat. Met behulp van een simpele camera kan in principe de volledige stad tot in zijn meest verborgen plekken zichtbaar gemaakt worden. In de film Rear Window van Alfred Hitchcock zit James Stewart vastgeklonken aan zijn rolstoel voor het raam van zijn appartement. Hij heeft door zijn ongeval alle tijd om te kijken naar wat zich daarbuiten afspeelt en met behulp van de lens van zijn fototoestel haalt hij zich regelmatig het gebeuren op straat en bij zijn overburen voor ogen. Op die manier is hij de toevallige getuige van een moord die zich in de beslotenheid van een appartement aan de overkant afspeelt. Wat zich in die film afspeelt is de natte droom van elke stadsbewaarder: een permanent spiedend oog dat elke
overtreding of zelfs de intentie daartoe onverbiddelijk kan vastleggen.
(4/1) Ik heb er voor de gelegenheid wat krantenknipsels op nagebladerd en het is verbijsterend om zien welke opmars de videocamera zowel op publiek als privaat terrein gemaakt heeft. In die mate zelfs dat het vandaag een gewone plaats tussen het stadsmeubilair heeft ingenomen. We vinden hem permanent op straathoeken, aan verkeerslichten, in winkelwandelstraten, aan de ingang van banken en officiële gebouwen; of tijdelijk ter gelegenheid van voetbalwedstrijden en festiviteiten als de Gentse Feesten. In de Brusselse gemeente Sint-Joost-ten-Node staan dertig camera’s op straten en pleinen opgesteld, waarmee ruim de helft van de gemeente kan bestreken worden. Burgemeester Cudell spreekt over deze investering in termen van “verbluffende resultaten” en “verschrikkelijk efficiënt” en voegt eraan toe dat aan uitbreiding gedacht wordt voor de andere helft van de gemeente. Visuele bespieding is vandaag een normale stedelijke praktijk.
(4/2) Sedert een paar jaar worden ook de Gentse Feesten met roterende camera’s in goede banen geleid. Volgens de Gentse burgemeester is het zo dat alleen al de grote volkstoeloop bijzondere veiligheidsmaatregelen vereist. Onverwachte toestanden, brandjes, volksoplopen, vechtpartijen en criminele voorvallen kunnen onmiddellijk op film worden vastgelegd. Ook kunnen indien nodig “voetgangersstromen makkelijker gedirigeerd worden”. En als klap op de vuurpijl wordt van het observatiesysteem verwacht dat het een preventief effect zal hebben. Voor de bestrijding van de criminaliteit functioneren de camera’s de hele nacht.
(4/3) Door de wildgroei aan moderne technologieën hoeft de visuele controle niet langer rechtstreeks aan het oog gekoppeld te worden. Radars, satellieten en bewegingsdetectoren zijn in staat om elke beweging minutieus vast te leggen. Een voorbeeld ter illustratie (dat tegelijkertijd toont dat de permanent gecontroleerde zone geen stedelijke exclusiviteit is). Voor het Amazone-bekken bestaan ver gevorderde plannen om een grootschalig bewakingssysteem te installeren. Het SIVAM-project moet het mogelijk maken elke vierkante meter van het gebied in kaart te brengen en elke beweging in een centraal coördinatiecentrum te registreren. Het informatiesysteem maakt doeltreffende grenscontrole mogelijk en kan meteen ook ingezet worden tegen bijvoorbeeld de drughandel en de illegale ontginning van grondstoffen. Het project behelst 1300 observatiestations, 30 radars, 12 met sensoren uitgeruste vliegtuigen en er hangt een prijskaartje aan vast van 42 miljard frank.
(5/1) De stedelijke publieke ruimte wordt ook vandaag nog dikwijls afgeschilderd als een ruimte vol risico’s. Het is de stad als een jungle: fysiek onveilig door de verkeersellende, de verpaupering, de vervuiling en de criminaliteit; moreel verwerpelijk als een poel van ongewenste en onvoorspelbare handelingen die het daglicht schuwen. Wie de stad enkel vanuit de optiek van veiligheid en geborgenheid bekijkt, zal wel voorbeelden genoeg vinden om zijn ongerustheid te staven en de stad als een probleemgeval te omschrijven. Maar er lijkt me meer reden te zijn om net de tegenovergestelde redenering te volgen en het probleem niet te zoeken in de non-orde, maar net in alle pogingen tot beheersbaarheid en permanent toezicht. Het duidelijkst zien we dat geïllustreerd in Los Angeles, waar de twee essenties van het panopticon het meest uitgesproken aanwezig zijn: de ruimtelijke indeling van de lichamen en de permanente zichtbaarheid.
(5/2) In zijn pamflet “Beyond Blade Runner: urban control & the ecology of fear” schetst Mike Davis een concreet beeld van een dergelijke geprefabriceerde en verpletterende permanent gecontroleerde zone. De dystopie van Ridley Scott’s SF-klassieker Blade Runner is voor hem geen toekomstfantasie. Ze beantwoordt perfect aan de realiteit van Los Angeles vandaag. Hij beschrijft hoe de stad meer en meer onderverdeeld en gemilitariseerd is geworden. Aan de uiterste rand is er een ring van gigantische vuilnisbelten, radioactieve stortplaatsen en vervuilende industrie, de zogenaamde toxic rim’. Daarna volgen de afgesloten residentiële wijken met privé-bewaking en de buurten van de lagere middenklasse, waar de bewoners zelf voor de veiligheid zorgen. Dan komt men in de binnenstad met haar ghetto’s, door Davis beschreven als niets anders dan een oorlogszone. Helemaal in het centrum ligt de zakenwijk. In bepaalde delen van deze zone worden alle voetgangers gecontroleerd door camera’s en veiligheidssystemen. In dit financieel hart van LA worden de gebouwen permanent gescand op menselijke aanwezigheid via gesloten videocircuits en bewegingsdetectoren. Ze zijn uiteraard verboden terrein voor onbevoegden, net als dat het geval is voor de betere wijken. Een druk op een knop volstaat om toegangen af te sluiten, kogelvrije schermen in werking te stellen en bomvrije luiken af te rollen. In feite bestaat Los Angeles niet langer als één stad, maar bestaat ze uit een reeks concentrische cirkels waarin de beter bedeelden zich afschermen van de ‘onderklasse’ die in de binnenstad woont en leeft.
(5/3) Wie met enige nostalgie terugdenkt aan de tijd dat Los Angeles nog niet door de verloedering getroffen was, kan even buiten de stad terecht in de Citywalk. Het is een mini-afkooksel van de echte stad, maar zonder de risico’s, zonder onprettige confrontaties met verval en criminaliteit, dus zonder de nadelen van de stad zelf. Je vindt er treffende kopieën van de bekendste attracties van LA. Citywalk is een immens succes, niet alleen bij toeristen, maar ook bij de Angelino’s zelf die het namaak-LA vooral appreciëren om wat het niet heeft: geen graffiti, geen vandalisme, geen bedelaars, geen daklozen, geen gangs, geen dieven, geen drugverkopers. Urbanoloog Starr merkt over de Citywalk op dat “als het échte Los Angeles onmogelijk wordt, dan wordt een ingebeeld Los Angeles het voorwerp van onze verlangens.” Tenzij je natuurlijk die verlangens op zijn minst gedeeltelijk in realiteit kan omzetten in een panoptische toonzetting.
(5/4) Ten westen van de Braziliaanse megacity Sao Paulo, zorgde een ijverige bouwpromotor een aantal jaren geleden voor een toevluchtsoord voor al wie de stad te onveilig en onleefbaar vindt. De wijk Alphaville is omgeven met metershoge muren van waarop schijnwerpers en videocamera’s de omgeving aftasten en elektronische sensoren elke beweging registreren, de regels zijn er streng: kinderen jonger dan twaalf jaar mogen alleen de wijk niet uit, minderjarigen enkel met een schriftelijke toestemming van de ouders. Bezoekers kunnen enkel binnen als één van de bewoners hen herkent. Leveranciers worden bij het binnen- en buitengaan uitgebreid gefouilleerd. En aangezien de Braziliaanse politie te boek staat als corrupt en incompetent, gebeurt dat alles door een eigen bewakingsdienst. Alphaville werd op korte tijd een succes. Begin jaren negentig woonden hier circa 120.000 mensen op 22 vierkante kilometer. In de buurt zijn bedrijven gekomen, kantoren, warenhuizen, restaurants die allemaal even streng bewaakt worden. Deze van de rest van Sao Paulo afgescheiden realiteit, een stadje op zich, is volgens de bouwpromotor de enige oplossing “voor mensen als wij”. Ideaal voor wie zonder zorgen en niet geconfronteerd met ‘die andere realiteit wil leven: “wij creëren de mogelijkheden om gelukkig te leven.” Detail: Alphaville is ook de titel van een Godard-film over een super-technologische wereld waar alles en iedereen constant bewaakt wordt.
(5/5) De situatie van de stad der engelen klinkt ons voorlopig nog als een soort science fiction van het veertiende knoopsgat in de oren en we stellen onszelf gerust met de gedachte dat onze Europese steden toch nog niet de uitgesproken kenmerken van een twintigste eeuwse burcht vertonen. Maar de grondprincipes van Los Angeles zijn in elk stedelijk weefsel aanwezig. De sleutel voor succesvolle beheersing in Los Angeles en Alphaville ligt in de combinatie van doorgedreven één-dimensionalisering van de ruimtes en explosie van het permanent toezicht. Precies die elementen overheersen het discours van elke moderne stad. De één-dimensionele ruimtes zijn de grondslag van de hedendaagse stadsplanning: de residentiële buitenwijk, de sociale wijk, het zakendistrict, de industriezone, de parkeergarage, de ringweg, de supermarkt, het winkelcentrum. Bovendien is de permanente controle een alomtegenwoordig fenomeen dat zich niet beperkt tot het rijkeluisghetto of het financieel kwartier. Integendeel, die controle is een fenomeen dat het volledig stedelijk weefsel doortrokken heeft, via de ruimtelijke ordening en via de nieuwste technologieën.
(5/6) In de huidige discussie rond (on)veiligheid in de stad zijn de panoptische praktijken duidelijk aan te wijzen. In een studie naar de aanpak van de zuid-Limburgse stad Genk, wordt melding gemaakt van de noodzakelijke herinrichting van de woonomgeving, van strategisch opgestelde bewakingscamera’s (maar niet teveel, want het mag ook niet teveel opvallen) en van sociale ingrepen. Deze laatste staan voor de ruimtelijke positionering van individuen, alsof het een grootschalig schaakspel zou betreffen. In die ruimte horen deze individuen thuis, in die andere ruimte een ander soort, enzoverder. Alles volgens het plan, dat de ene keer de gescheiden functies wil ondersteunen en een andere keer dat monofunctionele net wil doorbreken. Maar hoe tegengesteld beide intenties ook lijken, ze zijn allebei in essentie panoptisch omdat ze uitgaan van ruimtelijke opdeling, transparantie en beheersbaarheid.
(6/1) In een stedelijk panopticon is er geen onderscheid meer tussen het interieur en het exterieur van de macht. De liberale argumenten als zouden huis, tuin en wagen ons tenminste nog een laatste vrijheid gunnen, worden dagelijks van tafel geveegd. Publieke ruimte en private ruimte zijn in onze gedachten nog gescheiden maar vormen in realiteit een panoptische twee-eenheid. Vandaar ook dat de discussie rond de privacywet niet meer is dan wat zand in de ogen strooien en dat privacy binnen een panoptische context een totaal onbruikbaar begrip is. Niet alleen is de private ruimte doorlopend voorwerp van panoptische inrichting en bespieding. Dit is het soort reacties dat het publieke domein definitief heeft prijsgegeven en dat ons alleen nog op onszelf wil terugdrukken. Kenmerkend in dit verband is het antwoord van de Gentse burgemeester op de vraag naar de bescherming van de privacy van feestgangers bij het Verplaatsbaar Observatiesysteem. “Ik ben niet bezorgd over de aantasting van de privacy. Wie naar de Feesten komt en daar tussen duizenden andere mensen op straat gaat lopen, geeft zelf zijn privacy prijs.” Zijn privacy misschien wel, inderdaad. Maar blijkbaar impliceert dat in gedachten ook dat een openbare ruimte niet zonder controle en beheersing kan en mag bestaan.
(6/2) De opheffing van de barrières tussen privaat en openbaar is overigens ook een oude linkse fantasie die nu haar realisatie gevonden heeft. Alleen is dat niet gebeurd op de manier die de utopisten het zich gedroomd hadden. Alhoewel er in heel wat utopieën (en dus niet alleen in de dystopieên) reeds panoptische praktijken ingecalculeerd worden. Campanella’s Zonnestaat is gebouwd op een heuvel met op de top een perfect ronde zonnetempel en daarrond in zeven concentrische cirkels de ommuurde stadsdelen. Thomas More’s Utopia bestaat uit 54 steden die in aanblik volledig gelijkend zijn, elk verdeeld in 4 gelijke kwartieren en in het midden van ieder kwartier een marktplein. En ook in Robert Owens New Harmony en de phalanstères van Charles Fourier heerst de totale orde en harmonie, gebaseerd op geometrische vormprincipes, de ruimtelijke opdeling van de individuele lichamen en een streng doorgevoerde sociale orde.
(6/3) Het is wellicht vanuit een afkeer voor de ongrijpbare panoptische realiteit dat de hernieuwde aandacht van filosofen, activisten en kunstenaars voor het lichaam als ontsnappingsroute of als laatste strohalm voor de vrije ruimte ontstaan is. Met als onderliggende hoop dat – als we op zijn minst het lichaam nog als bron van verzet zouden kunnen redden – we van daaruit misschien ook nog de rest zouden kunnen terugdraaien. Maar het terugdraaien van de klok behoort tot het terrein van de vrome wensen. En bovendien kunnen opnieuw boekdelen gevuld worden over ‘het lichaam als panoptische ruimte’.
(6/4) In onze gedachten rond vrijheid en autonomie gaan heel wat illusies schuil. Reeds in 1954 zag Jacques Ellul de fundamenten van een maatschappelijk panopticon opdoemen. “Het zal geen universeel concentratiekamp zijn, want er is geen wreedheid. Het zal niet krankzinnig lijken, want alles zal netjes geordend zijn. We zullen niets meer te verliezen en niets meer te winnen hebben. Onze diepste instincten en onze meest verborgen passies zullen worden geanalyseerd, gepubliceerd en geëxploiteerd.” Ook Gilles Deleuze merkte op dat er in alle ruimtes werk wordt gemaakt van de productie van gecontroleerde individuen “On est en train de nous fabriquer un espace complètement réactionnaire. préfabriqué et écrasant.” We hoeven vandaag niet langer in de toekomstige of voorwaardelijke zin te praten. De permanent gecontroleerde zone is een realiteit Onze maatschappij mag dan nog geen panopticon zijn, ze is wel doortrokken van panoptische praktijken.
(6/5) “Dag in, dag uit, op de weg, op kantoor, in het warenhuis, in de fabriek, in de parkeergarage, in het museum, wordt de moderne, vrije mens scherp in de gaten gehouden op televisieschermen. Nergens is hij onzichtbaar. Geen handeling is onbespied. Overal staat hij geregistreerd. In zijn auto, op straat, op het strand, in zijn tuin, op café, in het restaurant, op de wc, in bed, overal woredt hij achtervolgd door zijn draadloze telefoon. Het idee dat hij niet iedere minuut bereikbaar en opspoorbaar zou zijn, slaat hem met verlamming. Zijn persoonlijke importantie meet hij af aan zijn plaats in een reusachtig web van machinale verbondenheid. Wie niet constant wordt opgebeld, bestaat niet.” (Paul De Wispelaere)
(6/6) Naast het ongrijpbare karakter van het panopticon -dat ervoor zorgt dat elke vorm van verzet zo hopeloos en bij voorbaat tot falen gedoemd lijkt -, is het vooral het ontstaan van een panoptische moraal die het meest beangstigt. Niet alleen onze blik, maar zelfs onze gedachten zijn panoptisch geworden. Toen het Britse Plymouth als één der eersten zes camera’s in zijn stadscentrum installeerde om dag en nacht elke vierkante centimeter op videoband vast te leggen, was er geen enkel protest, hoogstens wat verbaasde blikken en een paar Big Brother-grappen. Ook burgerrechtenactivisten verklaarden zich akkoord met de installatie van het systeem, aangezien het toch bedoeld was om de rust en de veiligheid te verzekeren. Toen er een tijdje geleden sprake van was om het oorlogsregime in de Londense City, waar 24 uur op 24 elke beweging geregistreerd en elke bezoeker geïdentificeerd wordt, gedeeltelijk te versoepelen, werden niet alleen de dalende criminaliteitscijfers maar ook het feit dat het “een goede zaak voor het milieu” was, als argumenten naar voor geschoven. En als we voor het overwinnen van twee van de grootste hedendaagse obsessies – misdaad en milieu – een kleine prijs moeten betalen, dan moet dat maar. En zeg nu zelf, wie kijkt er nog verbaasd, laat staan verontwaardigd, op van een videocamera in de Antwerpse Meir of aan de majestueuze gevel van het Crédit Lyonais ?
(7/1) Als er over een oplossing voor de stedelijke problemen nagedacht moet worden, valt het telkens weer op hoe de bevindingen steeds op meer controle uitdraait. Ook bij zogezegde critici vinden we zelden of nooit een pleidooi voor meer chaos, voor meer ongecontroleerdheid, voor onbereikbaarheid, voor kronkelende straten en verdoken stegen, voor een wirwar van activiteiten, voor het onteigenen van shoppingcentra, voor het af- en opbreken van winkelwandelstraten, voor braakliggende terreinen. De one-track mind van stadsplanners en beleidsverantwoordelijken wijst steeds weer in de richting van indeling, transparantie en beheersbaarheid.
(7/2) Blijkbaar zijn we bereid om heel ver te gaan in de bevrediging van onze behoefte aan veiligheid en geborgenheid. En blijkbaar kan het ons bitter weinig meer schelen op welke manier dat gebeurt. We hebben van onze ruimtes dode ruimtes gemaakt en ze daarna volgepompt met risicoloze kicks, artificiële genietingen en onschuldige ogende verslavingen, zodat we toch niet te hard met de verveling geconfronteerd hoeven te worden.
(7/3) Met de stad als permanent gecontroleerde zone zijn we terug bij het panorama en het panopticon aanbeland. De moderne ruimtes, met de stad voorop, zijn nog slechts een kopie van zichzelf, volgepropt met prothesen: villawijken, megastores, winkelwandelstraten, bedrijvenparken, historische centra, pretparken. Om onze drang naar veiligheid en beheersbaarheid te bevredigen, hebben we de werkelijkheid getransformeerd in een knus en comfortabel afkooksel ervan. We willen nog wel de sensatie en de opwinding van de stad voelen, maar dan zonder risico’s, vanop een afstand, als een gigantisch spektakel waaraan we ons kunnen verlustigen maar waar we niet meer aan hoeven deel te nemen. Alles speelt zich voor onze ogen af en alles is onder controle. We hoeven alleen nog maar te kijken en bekeken te worden. Voyeurisme, exhibitionisme. Pornografie.
(8/1) “What is perceived is already lost.” De Permanent Gecontroleerde Zone is krachtvoer voor doemdenkers, lijkt verdacht veel op een ‘no-escape-zone’ en kan in zelfs als een ‘Alcatraz revisited’ gelezen worden. Of niet? Straks volgt in PGZ:2 een poging tot tegengif. Het motto luidt ‘Lof der Onzichtbaarheid’. Daarin onder meer aandacht voor videostormers, beeldontregelaars, ruisverwekkers, heterotopisten, hertoegeëigende blikken, herindividualiseerde ruimtes, verborgen steden en -of all people- de onzichtbare man. Wait and see next time.