Johny Lenaerts: Controle.com. Iedereen geflikt! is oorspronkelijk verschenen bij Ya Basta! (2004)
Controle.com
Iedereen geflikt!
Geen enkel vrij mens zal het begin van 1984, de onrustbarende profetische roman van George Orwell uit 1948, vergeten zijn. De hoofdfiguur van het boek, Winston Smith, komt op ‘een heldere koude dag in april’ bij hem thuis en ziet ‘een gekleurd aanplakbiljet, te groot om binnenshuis te hangen, tegen de muur bevestigd. Er stond alleen maar een reusachtig gezicht op, meer dan een meter breed: het gezicht van een man van ongeveer vijfenveertig jaar, met een zware zwarte knevel en gelaatstrekken van een boerse knapheid. (…) Het was een van die afbeeldingen, die zo zijn gemaakt dat de ogen je volgen wanneer je je verplaatst. GROTE BROER ZIET U stond er onder.’ Is Winston, eenmaal dat hij zijn appartement binnengaat, beschermd tegen de publieke bewaking? Het antwoord is nee. Want, ‘een hefschroefvliegtuig daalde neer tussen de daken, stond een ogenblik stil als een bromvlieg, en vloog toen weer weg in een bocht. Het was een politiepatrouille, die bij de mensen door de ramen naar binnen gluurde.’ Daarenboven bevindt zich in het appartement een telescherm – ‘een langwerpige metalen schijf die leek op een doffe spiegel’ -, en die onophoudelijk, vierentwintig uur op vierentwintig uur, propaganda uitspuwt. Zonder dat Winston dit kan verhinderen: ‘De klank van het apparaat kon worden afgezwakt, maar er bestond geen mogelijkheid om het helemaal af te zetten.’
Dit telescherm, dat in elk appartement verplicht was, deed niet enkel dienst om de officiële propaganda te verspreiden, maar ook om elke burger te bewaken. ‘Het telescherm was tegelijk een ontvang- en uitzendapparaat. Elk geluid, dat Winston maakte en dat boven een heel zacht gefluister uitging, zou er door worden geregistreerd; bovendien kon hij zolang hij binnen het gezichtsveld bleef dat door de metalen schijf werd beheerst, zowel worden gezien als gehoord. Het was natuurlijk niet mogelijk te weten of je op een bepaald ogenblik werd gadegeslagen. Hoe vaak, of volgens welke methode, de Dunkpolitie de lijn van een bepaald iemand aansloot, was een kwestie van gissen. Het was denkbaar dat zij iedereen voortdurend in het oog hield. Maar in elk geval konden ze je inschakelen, wanneer ze dat maar wilden. Je moest leven – je leefde, uit een gewoonte die instinct werd – in de veronderstelling dat elk geluid dat je maakte werd afgeluisterd, en, behalve in het donker, elke beweging werd nagegaan.’
De blik
De wereld van bewaking, propaganda en manipulatie die George Orwell in 1984 aanklaagt is de wereld van het stalinisme. Dat was toen de heersende kracht in de Sovjet-Unie, het breidde nà 1945 haar macht uit in het Oostblok, en leek bij het begin van de Koude Oorlog een bedreiging voor heel de wereld. Het stalinisme is reeds lang verdwenen, evenals de Sovjet-Unie zelf, en het betekent geen gevaar meer. Toch is 1984 een boek dat blijft fascineren en nog steeds actueel is. Want sedert de globalisering van het kapitalisme en de verrechtsing van de pro-Amerikaanse regimes, vooral sedert 11 september, weet het Imperium meer en meer kenmerken van het vroegere Oostblok over te nemen en er een centrale plaats aan toe te kennen. Het Imperium heeft, naast de vrije markteconomie, tevens de meest obscurantistische aspecten van het Oostbloksysteem geglobaliseerd: de dictatuur van de markt gaat gepaard met een uniformisering van het denken.
De Franse auteur François Brune benadrukt in een recent boek, Sous le Soleil de Big Brother, de actuele draagwijdte van 1984, dat de ondergang van het Oostbloksysteem op een bittere manier overleefd heeft. ‘Grote Broer ziet u’: dat is de hoeksteen van 1984. Alle burgers geloven in Hem. François Brune wil ons een evidente waarheid in herinnering brengen: Big Brother bestaat niet! George Orwell schrijft dat het ‘onmogelijk is te weten in welke mate de legende van Big Brother waarheid of verzinsel is’. ‘Niemand heeft ooit Big Brother gezien. (…) Het is zijn rol te handelen als een knooppunt voor de liefde, de angst en het respect – emoties die gemakkelijker door een individu kunnen ervaren worden dan door een organisatie’. De vaderlijke figuur van Big Brother is juist nodig om de burger te infantiliseren. Maar hij is niet reëler dan een logo. Men spreekt over hem, men schrijft beslissingen en uitspraken aan hem toe, maar men ziet hem nooit in actie: hij is geen echte romanfiguur. Hij is een naam, een stem, een gelaat, een blik, nooit een levend personage. Zijn mythe lijkt des te groter naarmate hij niet bestaat. En de val werkt des te beter daar er geen lezer is die uiteindelijk niet in Hem gelooft, die zich Hem uiteindelijk niet kan herinneren.
Big Brother bestaat enkel via onze projecties; en deze projecties worden opgeroepen door zijn blik. Alles dwingt ons onze ogen te richten op dit reusachtig gelaat. En om ons er terzelfdertijd aan te onderwerpen. François Brune: ‘De macht, dat is het recht van de blik. Maar het is van weinig belang wat hij ziet. Het belangrijkste is dat onze ogen, gefascineerd door zijn blik, enkel Big Brother zien. Hij vervreemdt ons van onszelf. Omhuld en overstelpt door zijn reusachtig gelaat, hebben zij geen ankerplaats meer in de realiteit. Het recht van de blik van Big Brother is niet zo zeer de inquisitie alswel het verbod voor het individu om de dingen op zijn eigen manier te zien. Hij anticipeert aldus op de functie van het telescherm: Big Brother ziet u, het telescherm ziet u, de televisie ziet u – u hoeft niet langer meer zelf te kijken of te denken. De belangrijkste ambitie van Big Brother is niet zo zeer ons bewustzijn te bewaken alswel het te bezetten.’
Vanaf dat moment wordt Big Brother geïnterioriseerd door degene die vreest dat hij bekeken wordt, die zich onophoudelijk bekeken waant. Men ontwaakt niet meer uit de hypnotische toestand die door de alomtegenwoordige blik opgeroepen wordt. Zelfs moest hij niet meer aan de muur hangen, dan nog blijft Big Brother aanwezig in ons hart. En indien hij ons toch zou zien? François Brune: ‘Eens dat Big Brother het bewustzijn overheerst, valt er niets meer van hem te vrezen omdat er niets meer te vrezen valt van zichzelf. De Blik die u doordringt bespiedt u niet meer, hij kneedt u.’
Er blijft niets anders meer over, als opperste vorm van gehoorzaamheid, om de Meester te imiteren, om zich te laten kneden naar zijn beeld en gelijkenis, om deel te nemen aan zijn kruistochten en inquisities tegen de – interne en externe – Vijand. François Brune: ‘De enige remedie tegen de obsessie bespiedt te worden, bestaat erin op zijn beurt de anderen te gaan bespieden. Het verklikken, waardoor je zowel genormaliseerd als normaliserend bent, wordt een principe van het dagelijkse leven, van inwendig evenwicht, van burgerzin. Men beschermt zich tegen inwendige ketterijen door bij de anderen de tekens van afwijkend gedrag en afwijkend denken op te speuren. De paniek om marginaal te zijn wordt omgedraaid tot het triomferende gevoel bij de meerderheid te behoren. Men treedt voor altijd binnen in de cyclus vervolgde/vervolger.’
Het telescherm
Indien de functie van Big Brother er minder in bestaat om te controleren dan om de controle van de ene mens over de andere op te roepen, dan blijven nochtans bepaalde vormen van bewaking noodzakelijk. De orde van 1984 maakt dus gebruik van een universeel en sensibel instrument, dat in staat is het doel van de normalisering te verwerkelijken: ‘het telescherm’.
Het telescherm is op de eerste plaats een televisie zoals wij die nu kennen, dat onophoudelijk boodschappen en ‘informatie’ uitzendt. Men vindt het in alle publieke ruimtes en in elke huiskamer. Men kan ‘s nachts de klank afzetten, maar men kan het nooit helemaal uitschakelen. François Brune: ‘Het onophoudelijke geruis van het telescherm symboliseert de ononderbroken voortgang van de tijd, de alomtegenwoordigheid in de media van een wereld die beweegt en die gedwongen wordt vooruit te gaan, ondanks de bloedige catastrofes en verschrikkingen die ze veroorzaakt. Het is niet mogelijk om zich te onttrekken aan dat (urbane) achtergrondgeluid, dat de werkelijkheid fabriceert, een werkelijkheid waaraan wij moeten geloven met behulp van voorgeselecteerde en half-gefantaseerde gebeurtenissen, die typisch zijn voor een “moderne” tijd die we als dusdanig moeten herkennen.’
Biedt het telescherm een reëel beeld van de werkelijkheid? Dat is niet van belang: onder de hypnose van de blik van Big Brother is de burger wel verplicht om als enige realiteit de wereld te aanvaarden zoals men hem die voorschotelt. In dit opzicht voltooit het telescherm het werk van Big Brother door een dagelijkse inhoud te geven aan wat diens blik als realiteit aanduidt. De media pretenderen ons te ‘informeren’ over de realiteit zoals zij is, terwijl zij haar onophoudelijk opbouwen in functie van een vooraf bepaald schema dat alleen de feiten beschrijft. François Brune: ‘Elke dag vinden er op de wereld miljarden feiten plaats. De media, die in dienst staan van de eigenaars en van wat deze als “behoefte” van het publiek aanduiden, selectioneren en dramatiseren een bepaald aantal van deze feiten die tot “evenementen” uitgeroepen worden, en waaraan de pretentie toegeschreven wordt dat zij alles uitdrukken wat er op de planeet “gebeurt”. Deze dramaturgie construeert voor ons een bepaald beeld van onze tijd, een mythisch beeld uiteraard, maar waaraan we verplicht worden ons te onderwerpen als was het de realiteit zelf.’
Het ‘geheugengat’
‘De Macht wil de menselijke geest in stukken scheuren om het vervolgens in nieuwe, zelf gekozen vorm opnieuw samen te stellen,’ schrijft George Orwell in 1984. Meestal stopt men halfweg nà de eerste operatie, zegt François Brune. En de media dragen daar het hunne toe bij.
Wanneer Winston het verleden vervalst en de oude documenten van de Archiefafdeling herschrijft, moet hij onmiddellijk zijn kladjes en originelen waarvan hij een nieuwe versie geschreven heeft in een ‘geheugengat’ werpen; en dit ‘met een zo groot mogelijk onbewust gebaar’. Het is eenzelfde plicht tot een kort geheugen dat zowel aan het individu als aan de gemeenschap opgelegd wordt…
‘Denk niet dat dit grote “geheugengat” in onze geïnformatiseerde maatschappij niet zou bestaan,’ waarschuwt François Brune. ‘Het neemt enkel de nieuwe, zeer orwelliaanse vorm aan van een overmaat aan allerlei soorten herinneringen: het is de opeenstapeling zèlf van informatie, van “nieuws”, van “gebeurtenissen” dat hen opheft. Hoe fenomenaal onze archieven ook zijn, de gebeurtenis doodt de gebeurtenis zoals de informatie de informatie doodt. Hoe zeer men ook alles registreert, alles wat men memoriseert wordt onmiddellijk weggevaagd door de overvloed van wat er nog gememoriseerd moet worden. Hoe meer de burger op het ritme van zijn tijd wil leven, des te meer moet hij zijn geheugen omvormen tot een versneld palimpsest, tot een bodemloze put. En het meest recente verleden verzinkt en verdrinkt onder de stroom van de actualiteit. De media zijn die doodgraver, dat “geheugengat” waarin het bewustzijn van de Tijd verloren loopt.’
De controlemaatschappij
Het telescherm heeft niet enkel een zendfunctie. Het is zowel camera als film, zowel bandrecorder als luidspreker: het registeert terwijl het uitzendt. En daarmee lijkt hij op onze homecomputer.
De computertechnologie heeft in de hedendaagse wereld een ongekende omvang aangenomen. Daarmee lijken we aan het begin te staan van een ware ‘Orwellstaat’. Ik citeer willekeurig enkele krantentitels: ‘GSM als Sint-Bernardshond’, ‘Muisklik onthult herkomst braadkip’, ‘Satelliet volgt carjacker op de voet’, ‘SMS-bombardement stopt GSM-diefstallen’, ‘Helft commerciële websites respecteert privacy niet’, ‘Elektronisch paspoort niet waterdicht’, ‘Fiscus vraagt gegevens klantenkaarten op’, ‘Europese politiediensten willen in gans EU telefoons kunnen afluisteren’, ‘Meer videocamera’s voor snelheidscontrole’, ‘Werkgevers controleren on line gedrag werknemers’, ‘Elektronisch huisarrest als hoofdstraf’,…
Ik ben van mening dat we aan het begin staan van een nieuwe tijd. Méér dan tien jaar geleden sprak de Franse antipsychiater Félix Guattari over een denkbeeldige stad waarin iedereen zijn appartement, zijn straat, zijn wijk kon verlaten dankzij een persoonlijke elektronische kaart die de één of andere barrière doet opengaan. Maar evengoed kon de kaart op een bepaalde dag, of tussen bepaalde uren, ingeslikt worden. Belangrijk, zo stelde hij, is niet de barrière, maar de computer die, al dan niet geoorloofd, de positie van elkeen opspoort, en ieders gang en wandel stuurt. Zijn vriend en medewerker Gilles Deleuze spreekt in dit verband van de controlemaatschappij, en liet zich daarin inspireren door Michel Foucault. Het loont de moeite hem wat langer aan het woord te laten.
Gilles Deleuze: ‘Het is juist dat we een maatschappij binnentreden die we een controlemaatschappij kunnen noemen. Een denker als Michel Foucault heeft twee maatschappijvormen geanalyseerd die we ons gemakkelijk kunnen voorstellen. Hij noemt de vroegere maatschappijvorm soevereine maatschappij en de latere disciplinaire maatschappij. Hij lokaliseert de typische overgang van een soevereine maatschappij naar een disciplinaire maatschappij in de tijd van Napoleon. Een disciplinaire maatschappij wordt gedefinieerd – en hier zijn Foucault’s analyses werkelijk prachtig – door de opeenhoping van opsluitingsstructuren: gevangenissen, scholen, fabrieken, ziekenhuizen. Disciplinaire maatschappijen vereisen dit. Deze analyses veroorzaakten enige verwarring bij sommige lezers die dachten dat dit het laatste woord van Foucault geweest was. Dat is helemaal niet het geval. Foucault geloofde geenszins, en zei ook heel nadrukkelijk, dat disciplinaire maatschappijen niet eeuwig zouden blijven bestaan. Méér zelfs, hij was uitdrukkelijk van mening dat we een nieuw type van maatschappij binnentreden. Ongetwijfeld bestaan er nog allerlei restanten van de disciplinaire maatschappij, en dit voor jaren, maar wij beseffen toch al dat we ons bevinden in een ander soort maatschappij, die we, om een term van William Burroughs te gebruiken – waar Foucault veel bewondering voor had -, controlemaatschappij noemen. Wij treden de controlemaatschappij binnen, en die wordt heel anders gedefinieerd dan de disciplinaire maatschappij. Zij die zich van onze belangen willen meester maken, hebben niet langer meer uitsluitingsstructuren nodig. Deze structuren – gevangenissen, scholen, ziekenhuizen – staan reeds volop ter discussie. Zou het niet beter zijn de behandeling uit te breiden? Naar de woning? Ja, dit staat ons ongetwijfeld te wachten. De bedrijven, de fabrieken worden in kleinere eenheden opgedeeld. Zouden systemen van onderaanneming en thuiswerk beter zijn? Bestaan er naast de gevangenis nog andere vormen om mensen te straffen? Controlemaatschappijen zullen niet langer meer gebruik maken van opsluitingsstructuren. Zelfs de school. De thema’s die opduiken, en die binnen veertig of vijftig jaar tot volle ontplooiing zullen komen, en die aantonen dat het meest weerzinwekkende ding dat zich aftekent is dat opleiding en beroep zullen samenvallen – deze thema’s moeten we nauwlettend in het oog houden. Het is van belang te weten wat de identiteit van de school en van het beroep zal zijn in de loop van het levenslange leren, dat voor ons ligt, en dat niet langer meer de groepering van schoolkinderen in een opsluitingsstructuur zal impliceren. Controle is niet hetzelfde als discipline. Door de aanleg van autosnelwegen, bijvoorbeeld, sluit je de mensen niet op, maar in plaats daarvan verhoog je de controlemethodes. Ik beweer niet dat dit de uitdrukkelijke bedoeling van de snelweg is, maar wel dat de mensen onbeperkt en ‘vrij’ kunnen rondrijden en toch perfect gecontroleerd worden. Dat is onze toekomst.’
Wij staan voor de taak om te ontdekken wat de bedoeling van al die controlemechanismes is, en hoe we ons kunnen verzetten. Net zoals onze voorgangers, niet zonder moeite, hebben moeten ontdekken wat de bedoeling van de disciplines was. Ik heb een stil vermoeden dat we in dit verband nog méér kunnen leren uit de werken van Gilles Deleuze, die in de universiteitsbibliotheek te vinden zijn – ten minste: als je toegangskaart niet ingeslikt wordt…
- François Brune, ‘Sous le Soleil de Big Brother,’ L’Harmattan, Paris, 2000
- Michael Hardt, ‘De mondiale controlemaatschappij’ in: Vlaams Marxistisch Tijdschrift, nr 36/1