De stad Leuven wil met zogenaamd slimme camera’s het sport- en beweeggedrag van zijn inwoners in kaart brengen. Rosamunde Van Brakel, professor surveillancestudies aan de VUB waarschuwt dat de overheid steeds sneller naar camera’s grijpt. “Willen we dat wel, zo’n wildgroei aan camera’s, met alle risico’s van dien? Met elke nieuwe camera komen we een stap dichter bij een surveillancemaatschappij waarin we constant in de gaten worden gehouden. Dat is een trend waar nog veel te weinig maatschappelijk debat over bestaat.”
Het Leuvense stadsbestuur installeerde vorige maand zeven camera’s in het Bruulpark. Die moeten onafgebroken de fitnesstoestellen, het basketbalterrein, het grasveld en de voetbalkooi. De camera’s maken deel uit van het project Smart Sporting Cities en zullen in eerste instantie drie jaar blijven staan. Straks komen er ook camera’s aan de Philipssite, verderop in de stad. Daar test de stad ‘mobiele technologieën’, met zonnepanelen en een 4G- of 5G-verbinding, die ‘na een bepaalde periode verplaatst kunnen worden naar andere sites’.
De bedoeling van dit alles? De camera’s moeten het stadsbestuur data leveren die moeten helpen “het sportgedrag continu te monitoren”. Ze moeten het gebruik van de sportinfrastructuur tot in de details in kaart brengen, waardoor de stad – in samenspraak met Sport Vlaanderen – haar beleid waar nodig kan bijsturen.
Een nobel initiatief? Jaak Seminck van buurtwerkorganisatie ’t Lampeke heeft er, net als wij, sterk zijn twijfels over. Hij lanceert meteen ook een alternatief voorstel dat veel eenvoudiger, veel goedkoper en minstens even efficiënt is.
“Ik vind het vreemd dat mijn stad camera’s nodig heeft om het sportbeleid te verbeteren. Als medewerkers van de stad hier nu een paar woensdagnamiddagen komen hangen, weten ze toch ook wat hier gebeurt? Doe een babbeltje. Vraag wat de mensen nodig hebben, in plaats van daarvoor camera’s te gebruiken. Ik heb er echt geen behoefte aan om gefilmd te worden terwijl ik publieke sportinfrastructuur gebruik.”
Ook Rosamunde Van Brakel, professor surveillancestudies aan de Vrije Universiteit Brussel (VUB) en de universiteit van Tilburg, stelt zich vragen bij de inzet van camera’s in het kader van een sportbeleid. Ze woont zelf in Leuven, niet ver van park De Bruul, waar ze met haar eigen kinderen geregeld komt.
“Voortaan zal ik toch een andere speeltuin zoeken. Ik vind niet dat camera’s thuishoren in een park, aan een sportveld, in een speeltuin. Ook al worden de beelden meteen verwerkt op de camera zelf: een risico op lekken of andere kwetsbaarheden van de technologie is er altijd. Daar is niets aan te doen.”
“Bovendien is er het risico op function creep, waarbij technologie geïnstalleerd wordt met een bepaald doel, maar na verloop van tijd voor iets heel anders wordt gebruikt. Wat zal er met deze camera’s gebeuren als dit project stopt? Ze hebben veel geld gekost. Zullen ze voor iets anders worden ingezet? Kijk naar de camera’s in de joodse wijk in Antwerpen, die moesten beschermen tegen aanslagen maar vervolgens ingezet werden om te controleren of de coronamaatregelen in de synagogen werden nageleefd.”
“De overheid grijpt steeds sneller naar camera’s. Vroeger werden die alleen ingezet in het kader van veiligheid, nu ook al om drukte te meten of het sportbeleid te versterken. Willen we dat wel, zo’n wildgroei aan camera’s, met alle risico’s van dien? Met elke nieuwe camera komen we een stap dichter bij een surveillancemaatschappij waarin we constant in de gaten worden gehouden. Dat is een trend waar nog veel te weinig maatschappelijk debat over bestaat.”
De Gegevensbeschermingsautoriteit heeft ondertussen bijkomende informatie opgevraagd bij de stad, als de eerste fase van een potentieel formeel onderzoek. De GBA wil weten welke gegevens de stad precies zal verwerken, hoelang de beelden opgeslagen worden, hoe de beveiliging daarvan verloopt en wie er toegang toe heeft. “We vinden het vooral vreemd dat de stad ook wil gaan meten hoelang iemand sport. Dat zou betekenen dat mensen alleszins een tijdlang door de camera’s gevolgd moeten worden. Dat vraagt om een vorm van identificatie en verhoogt de kans dat niet alles volledig anoniem blijft.”
Bron: De Standaard