De Standaard van vrijdag 14 oktober:
“Het lijkt het digitale equivalent van een meute middeleeuwse dorpsbewoners, die met fakkels en rieken de heks uit haar huis gingen halen. Omdat een vent met een gebroken hart een gerucht over haar is gestart.”
Deze week ging het niet over een heks en een vent met een gebroken hart, maar om een werknemer van Fabricom en een automobilist met een fototoestel en een twitter account. De werknemer mocht aan zijn bazen gaan uitleggen waarom hij met zijn bedrijfswagen te snel gereden had. Hij was namelijk gefotografeerd door een andere chauffeur die de foto vervolgens op twitter had gezet, met vermelding van de nummerplaat. Minister van Ondernemen Vincent Van Quickenborne had de boodschap geretweet en zo de bal verder laten rollen tot bij de bazen van Fabricom die de werknemer dus op het matje hadden geroepen.
Schitterend, vond minister Q. Schandelijk, vinden wij en wij niet alleen. De Privacycommissie moeide zich met de zaak, columnisten schoten met scherp en juristen Paul De Hert en Ronny Saelens roerden zich op de opiniepagina van De Standaard. Het lijkt een heleboel lawaai voor een fait divers, maar de reacties zijn terecht.
Wat vooral stoort aan de reactie van minister Q, is dat hij zich als minister niets blijkt aan te trekken van de privacywetgeving. We zouden het immers bijna vergeten, maar België is nog steeds een rechtsstaat. Iemand is pas schuldig als hij door een rechter veroordeeld wordt. En iedere verdachte heeft recht op een fatsoenlijk proces en bescherming van de privacy. Tenminste, de laatste keer dat we in de materie doken was dat nog zo. Maar de ontslagnemende minister voor Ondernemen en Vereenvoudigen is kennelijk van mening dat die regeltjes verouderd zijn en dat hij zelf wel zal oordelen of iemand schuldig is of niet. En dat dit gerust de wereld rond mag getwitterd worden.