[ Deze tekst verscheen oorspronkelijk bij De Wereld Morgen ]
Zowel de kamer als de senaat keurden deze week de omzetting van de Europese Databewaringsrichtlijn goed. De nieuwe wet betekent een serieuze knauw voor het fundamentele recht op privacy. De talrijke bezwaren van mensenrechtenorganisaties en ordes van advocaten werden volkomen genegeerd. Het wetgevende proces verliep verdacht snel en ondemocratisch. De Liga voor Mensenrechten overweegt dan ook om de wet aan te vechten bij het Grondwettelijk Hof.
De Dataretentierichtlijn dicteert de opslag van telecommunicatiegegevens van alle burgers met het oog op het onderzoeken, opsporen en vervolgen van ernstige criminaliteit. Dat de algemene bewaarplicht hierdoor een inbreuk vormt op het recht op privacy staat onomwonden vast. Dit recht op privacy is echter niet absoluut en artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) voorziet in enkele uitzonderingen indien deze ‘absoluut noodzakelijk’ zijn in een democratische samenleving en minder ingrijpende maatregelen niet langer volstaan.
De fundamentele vraag is dan ook of de overheid kan bewijzen dat een algemene bewaarplicht ‘absoluut noodzakelijk’ en ‘proportioneel’ is in onze huidige Belgische samenleving en dat minder ingrijpende maatregelen niet langer volstaan. Een overheid die zich in de persoonlijke levenssfeer van haar burgers wil mengen, zal dit enkel op basis van gegronde redenen kunnen doen. Die uitzonderingen zijn wat de naam aangeeft: slechts uitzonderingen.
Overheidstransparantie is essentieel, transparant burgerschap slechts begeerd en daarenboven ondemocratisch. Er moet worden afgestapt van de balanstheorie die veiligheid tegenover vrijheid plaatst. Vrijheid behoort de basis te blijven. Dat recht op vrijheid houdt op zichzelf al voldoende beperkingen in, die garanties moet bieden tegen buitensporig gedrag. Men zou zelfs kunnen oordelen dat een ‘recht op veiligheid’ impliceert dat een zekere marge van vrijheid behouden blijft. Het debat omtrent databewaring brengt ons in essentie terug tot de vraag naar de betekenis en waarde van Artikel 8 van het EVRM. Dit artikel is oorspronkelijk in het leven geroepen als een afweerrecht tegen buitensporige overheidsbemoeienis.
De manoeuvres van de regering om een dergelijk belangrijke zaak op enkele dagen door het parlement te jagen, tarten alle principes die in een parlementair regime zouden moeten gelden. De snelheid waarmee het wetsontwerp door de Kamer wordt gejaagd, wekt de indruk dat de regering, en de meeste parlementariërs, de omstreden kwestie behandelen alsof het een alledaagse zaak is. Dit is te meer verontrustend in een regime waarin er sprake is – of zou moeten zijn – van parlementaire democratie en scheiding der machten. Dit is op twee vlakken problematisch vanuit het oogpunt van de democratie: enerzijds de verdachte spoed waarmee het wetsontwerp doorheen het wetgevend proces wordt gejaagd, anderzijds de al even verdachte weg die hierbij wordt gevolgd, doorheen de Commissies voor Infrastructuur en Financiën.
Dit is onaanvaardbaar voor een materie die in essentie gaat over privacy van alle burgers en niet over de uitbreiding van de infrastructuur van de providers en telecommunicatiemaatschappijen. België doet er zelfs nog een schepje bovenop. De nieuwe wet voorziet dat ook de veiligheidsdiensten de bewaarde data zullen kunnen opvragen. Deze uitbreiding kan er eentje zijn met verstrekkende gevolgen. Zonder de noodzaak van de taken van de staatsveiligheid in vraag te stellen, wordt opgemerkt dat dit ruime werkterrein kan leiden tot een te verregaande controle op de maatschappelijke, sociale, politieke of vakbondsbewegingen die zich kritisch opstellen tegenover het beleid. De ruime schaal van controle door buitenlandse veiligheidsdiensten zoals onlangs aan de oppervlakte kwam, maakt dat alertheid op dit punt op haar plaats is.
Verzet tegen het wetsontwerp wordt steevast weggewuifd als weerwerk van een té principiële privacy-lobby. Verdedigers van de fundamentele rechten en vrijheden van burgers kunnen bezwaarlijk als ‘lobbyisten’ worden beschouwd. Het is typerend voor de degradatie van het begrip mensenrechten dat het verzet in dergelijke termen wordt benaderd. We hoeven ons niet zonder meer neer te leggen bij de evidentie dat databewaring gebeurt. We moeten opnieuw naar de basis: de staat heeft niet het recht om iedereen voortdurend te controleren, zonder concrete aanleiding.
Dataretentie doet net dat! De Liga voor Mensenrechten zal de mogelijkheden om de wet door het Grondwettelijk Hof te laten toetsen dan ook grondig onderzoeken.
Caroline De Geest, beleidsmedewerker bij de Liga voor Mensenrechten
Raf Jespers, advocaat bij Progress Lawyers Network en auteur van het boek ‘Big Brother in Europa’.
[ Deze tekst verscheen oorspronkelijk bij De Wereld Morgen ]